The Dutch term "zich vastklampen aan" matches the English term "board"

other dutch words that include "aan" : english :
aan to, upon, towards, toward, beside, by, at
aan boord aboard
aan boord gaan embark
aan de the
aan de grond lopen strand
aan de grond raken sink
aan de hand zijn occur
aan de overkant van across, opposite
aan de rol zijn debauch
aan de scharrel zijn flit, flirt, flutter
aan de schouder brengen level
aan elkaar vastmaken connect
aan flarden gescheurd tattered
aan het the
aan het einde behind
aan hun them
aan je you
aan jou you
aan komen lopen tackle
aan land gaan land
aan ons us
aan ze them
aanaarden hill, earth
aanbeeld anvil
aanbesteding tender
aanbevelen recommend
aanbevelenswaardig recommendable
aanbeveling recommendation
aanbevolen recommended
aanbiddelijk adorable
aanbidden adore
aanbiddenswaardig adorable
aanbidding adoration, worship
aanbidster adorer, worshipper
aanbieden bid, sacrifice, propose
aanbieding presentation, suggestion
aanbinden commence, moor, begin
aanblik aspect, exterior
aanbod suggestion
aanboren tap, bore, broach
aanbouw building
aanbranden burn
aanbreken van de dag daybreak
aanbrengen denounce
aandacht attention
aandachtig attentive, attentively
aandeel share
aandeelhouder shareholder
aandeelhouderschap shareholdership
aandelenkapitaal share-capital
aandenken keepsake, memento, souvenir
aandienen advertise, announce
aandikken heighten, thicken
aandoen affect
aandoening emotion, disease, illness, affection
aandoenlijk moving
aandragen bring, fetch
aandrang insistence, crush, impulse, urgency, congestion
aandrift instinct, impulse
aandrijven shoo
aandringen insist
aanduiden suggest, indicate
aandurven venture
aanduwen push
aaneenvoegen unite
aanflitsen catch
aanfloepen catch
aanfluiting mockery
aangaan form, shape, catch
aangaande concerning
aangapen gawk
aangeboren congentital, inbred, inborn, native, congenital
aangebrand burnt
aangedaan affected
aangegrepen affected
aangeklaagde accused, defendant
aangeleerd acquired, learnt
aangelegenheid matter, affair, business, case, concern
aangenaam pleasant, comfortably, nice, agreeable, enjoyable
aangenomen adopted, job
aangepast adapted
aangeschoten tipsy, winged, wounded
aangespen gird
aangestoken worm-eaten, unsound
aangeven denounce, suggest, register, convey, indicate
aangezichtspijn face-ache
aangezien because
aangifte statement
aangorden gird
aangrenzend adjacent, neighbouring
aangrijpen grab, stir, seize, attack, grasp, affect, move
aangrijpend touching
aanhalen chuck, caress, fondle, quote, cite, stroke
aanhalig affectionate, cuddlesome, caressing, cuddly
aanhaling quotation
aanhalingstekens quotes
aanhang party, adherents, followers, supporters, disciples
aanhangen stick
aanhanger supporter, adept, member
aanhanger van een rechtse parti right-hander
aanhangig pending
aanhangsel codicil, rider, appendix, accessorie, side-issue
aanhangwagen trailer
aanhankelijk devoted, selfless
aanhankelijkheid attachement
aanharken rake
aanhechten attach
aanhechting attachment
aanhechtsel affix
aanhoren listen
aanhouden procrastinate, continue, postpone, persist, endure
aanhoudend lasting, abiding
aanhouding apprehension, detention, arrest
aanklacht complaint, accusation, indictment, charge
aanklagen accuse
aanklager accuser
aanklampen board
aankleden clothe
aankomen arrive
aankomend young, future, junior
aankondigen counsel, notify, announce, advise, advertise
aankondiging notification, advertisement, announcement, ad
aankoop purchase
aankopen buy
aanleg aptitude, predisposition, tendency, talent
aanleggen build, construct, level, aim, install
aanlegplaats landing-stage, wharf, quay, pier
aanleiding inducement, motive
aanlengen dilute, weaken
aanleren learn
aanliggend adjacent, neighbouring
aanlokkelijk enticing, tempting, attractive, alluring
aanlokken draw, attract
aanmaak manifacture, making
aanmaken fabricate, do, manufacture, prepare, kindle, light
aanmanen dun, scold, admonish
aanmaning exhortation
aanmatigend arrogant
aanmatiging assumingness, arrogance, overbearingness, pretence
aanmelding entry
aanmerkelijk considerable, sizable
aanmerking observation, criticism, remark
aanmoediging encouragement
aannaaien sew
aannemelijk acceptable, plausible
aannemen employ, take, affiliate, confirm, receive, hire
aannemer builder, contractor
aanneming confirmation, acceptance, adoption
aanpakken tackle, advance
aanpassen adjust, accomodate, accommodate, adapt, fit
aanpassing accommodation, adaptation
aanpassingsvermogen adaptability
aanplakbiljet poster, notice
aanplakbord bill-board, notice-board
aanplakken placard, paste, post
aanplanting planting
aanprijzen recommend
aanranden violate
aanrander assaulter
aanreiken convey, hand
aanrekenen blame
aanrichten arrange
aanrijden run, collide
aanrijding collision
aanroepen invoke
aanschieten wound
aanschijn exterior
aanschouwelijk graphic
aanschrijven summon
aanschrijving writ
aanslaan tax, root, alarm
aanslag moisture, touch, scale, assessment
aansluiten associate, pool
aansluiting junction, joining
aanspannen put, yoke
aansporen admonish, encourage, instigate, urge, scold
aansporing incitement, exhortation, stimulus
aanspraak maken op presume, claim
aansprakelijk responsible
aanspreekbaar get-at-able, communicative, approachable
aanstaand near
aanstaren stare, gaze, peer
aanstekelijk catching, contagious, infectious
aansteken light, kindle, infect
aansteker lighter
aanstellen appoint
aansteller attitudinizer, poseur
aanstellerij affectation
aanstelling appointment
aansterken recuperate, convalesce
aanstoken provoke, rouse, stimulate
aanstoot nemen aan resent
aanstoten nudge, jog
aanstrijken plaster, rub
aantal number, amount
aantasten assault, attack, corrode
aantekening annotation
aantijging imputation
aantikken finish
aantonen prove
aantonende wijs indicative
aantreffen see, find, encounter
aantrekkelijk pleasing, attractive
aantrekkelijkheid attractiveness, charm, attraction
aantrekken tighten
aanvaard accepted
aanvaardbaar acceptable
aanvaarden take, accept, receive
aanvaarding acceptance
aanvallen attack, assault
aanvallend offensive
aanvaller forward, aggressor, assailant, attacker
aanvang beginning, commencement
aanvangen commence, begin
aanvaring collision
aanvechtbaar debatable, questionable
aanvechting inclination, temptation, disposal
aanverwant related
aanvliegen approach, fly
aanvoegende wijs subjunctive
aanvoer supply, arrival, arrivals
aanvoerder boss, chief, leader, commander
aanvoeren govern, command, order
aanvragen request
aanvrager applicant
aanvullend complementary, supplementary
aanvuren fan, urge, instigate, encourage
aanwakkeren instigate, encourage, excite, fan, freshen, urge
aanwenden apply, practice
aanwending employment, application, use
aanwensel habit, trick
aanwerven employ, hire
aanwezige occupant
aanwezigheid presence
aanwijsbaar apparent
aanwijzen indicate, suggest
aanwijzend voornaamwoord demonstrative
aanwijzing directions, instruction
aanwinst asset, accession, gain
aanzetschakelaar starter
aanzetten sew, start, fan, fur, sharpen
aanzetten tot start
aanzien aspect, tolerate
aanzienlijk eminent, sizable, considerably, considerable
aanzijn existence
aanzoek offer, proposal
aanzwellen swell
achteraan behind
achteruitgaan recede
afgaan visit
Afghaans Afghan
Afrikaans Afrikaans, African
afslaan halt, reject, rebate
afstaan cede, relinquish, yield
alarm slaan alarm
Albaans Albanian
alleenstaand isolated, secluded
als waarheid aannemen acknowledge, recognize
Amerikaans American
Andorraans Andorrian
antediluviaans antediluvian
Antilliaans Antillian
argwaan suspicion
Atlantische Oceaan Atlantic
autobaan motorway, turnpike
Azerbaidzjaan Azerbaijani
baan orbit, passage, corridor, road
baanbreker pioneer
baanvlak route
Bahamaans Bahamian
banaan banana
Barbadaans Barbadian
baviaan baboon
belastingaanslag assessment
Belizaans Belizian
beslaan garnish, occupy, trim, comprise
bestaan exist, existence
bestaan uit consist
bestaanbaar possible
Bhoetaans Bhutanese
bijgaand accompanying
bijstaan assist, help
Birmaans Burmese
blijven aandringen persevere, persist
blijven staan halt
bloedaandrang congestion
bloeimaand May
Boliviaans Bolivian
borg staan voor warrant, guarantee
Botswaans Botswanan
Braziliaans Brazilian
Cambodjaans Cambodian
Castiliaan Castilian
Castilliaans Castillian
Catalaans Catalonian
Colombiaans Colombian
Corsicaans Corsican
Cubaans Cuban
daar, vandaan thence
de voorkeur geven aan prefer
decaan dean
dichtslaan slam, bang
diepgaand thoroughgoing
doen ontstaan develop
Dominicaans Dominican
doodgaan die
doorgaans generally
Ecuadoriaans Ecuadorian
een aanslag plegen op violate
een bres slaan breach
een bres slaan in breach
een lied aanheffen intone
een proces aanspannen tegen sue, prosecute
een wig slaan wedge
Europeaan European
gaan sound, shall, go, travel
gaan naar advance
gaan staan rise
gaanderij gallery
gedaanteverwisseling metamorphosis
gentiaan gentian
Germaan Teuton
Germaans Teutonic, Germanic
geweld aandoen overpower
goed staan become
Gordiaans Gordian
grasmaand April
grenzen aan adjoin, abut
Grote Oceaan Pacific
haan rooster
haan van een vuurwapen trigger
Hawaiiaans Hawaiian
herfstmaand September
hiervandaan hence
hijskraan halyard, crane
hooimaand July
humaan humane
huwelijksaanzoek proposal, offer
in aanmerking komen count
in de schuld staan owe
in dubio staan doubt
in gloed staan glow
in overvloed aanwezig zijn abound
Indogermaans Indo-Germanic
Iraans Iranian
Italiaans Italian
Javaans Javanese, Javan
Kanaän Canaan
karavaan caravan
Kazachstaans Kazakh, Kazak
Keniaans Kenyan
Kenyaans Kenyan
komaan now
Koreaans Korean
kraan crane, faucet
laan avenue
Laotiaans Laotian, Lao
Laotiaanse taal Lao
laten begaan let, allow
lentemaand March
levertraan codfish-oil
Liberiaans Liberian
loopbaan career
louwmaand January
maan moon
maan- lunar, moon
maanbrief dunning-letter
maand month
maand- monthly
maandag Monday
maandelijks monthly
Marokkaans Moroccan
Martiaan Martian
meegaand accommodating
meegaandheid tractability, manageability
met aandacht attentively
met pensioen gaan retire
Mexicaans Mexican
Milaan Milan
Moçambiquaans Mozambican
mohammedaan Moslem, Muslim, Mohammedan, Mussulman
Moriaan Moor, Mauritanian
Mozambiquaans Mozambican
naar beneden gaan descend
nagaan explore, consider, investigate
Napolitaans Neapolitan
nauwer aanhalen strech
neerslaan quell, suffocate
Nicaraguaans Nicaraguan
niettegenstaande defiantly, notwithstanding, despite
Nigeriaans Nigerian
oceaan ocean
omgaan circumvent
omgaan met manipulate
onaangenaam bleak
onaangetast integral
onaannemelijk incredible
onbestaanbaar impossible
ondergaan perish
ontgaan escape, flee
ontslaan dismiss, fire, discharge, sack, exempt
ontstaan commencement, arise, beginning
onweerstaanbaar irresistible
oogstmaand August
op een kier staand ajar
op reis gaan depart, leave
opgaan ascend
oprijlaan access, sweep, drive
opslaan stock
opstaan rise, ascend
orgaan organ
orkaan hurricane
Osmaans Ottoman
over elkaar slaan cross
overeind gaan staan bristle
overgaan sound
Paraguayaans Paraguayan
parochiaan parishioner
pelikaan pelican
Peruaans Peruvian
Peruviaans Peruvian
rechtopstaand bristly, untidy, vertical
Retoromaans Rhaeto-Romance, Romanche
roeispaan oar
Romaans Romance, Romanesque
rondgaan circumvent, circulate
saffiaantje cigarette
Samaritaans Samaritan
schade aanrichten damage
scheep gaan embark
schrik aanjagen terrify, frighten
schrikaanjagend terrible, dreadful
Siciliaans Sicilian
simultaan simultaneous
slaan strike, knock, hit
slachtmaand November
sopraan soprano
Spaans Spanish
Spaanse peper chilli
Spaanse vlieg cantharides
spontaan spontaneous
sprinkhaan locust, grasshopper
sprokkelmaand February
staande while, for, whilst, during
Stille Oceaan Pacific
stilstaan stagnate
strakker aantrekken tighten
stuk gaan malfunction
Tanzaniaans Tanzanian
tapkraan faucet
Tasmaans Tasmanian
te boven gaan exceed
te koop aanbieden bid
te wachten staan wait, abide, expect, await
te werk gaan proceed
tegemoetkomen aan satisfy
tegenaan against
Texaan Texan
Tibetaans Tibetan
toegaan grow, happen
toestaan permit
toonaangevend leading
traanogen weep
Trojaan Trojan
uit de weg gaan avoid, evade
uitgaan expire
Uruguayaans Uruguayan
vaan flag, banner
van boord gaan disembark
van voren af aan anew, again
Vaticaan Vatican
Venetiaans Venetian
Venezolaans Venezuelan
veraanschouwelijken illustrate
verenigingsorgaan bulletin
vergaan rot, putrefy, drown
verloren gaan drown
vermaan exhortation
verstaan hear
veteraan veteran
Vlaanderen Flanders
voldaan pleased, satisfied, contented
voor voldaan tekenen receipt
vooraan formerly, previously, ahead
voorafgaan precede
voorafgaand last, preliminary, prior, preparatory, former
voorbijgaand acute
voorgaand former, previous, last, prior
vulkaan volcano
waar niet aan te doen valt helpless
wijd openstaan gape, yawn
wijnmaand October
wintermaand December
Zambiaans Zambian
zich aaneensluiten associate, pool
zich aansluiten join
zich aanstellen attitudinize, pose
zich wagen aan venture
zomermaand June
Zuidafrikaans Afrikaans
zwaan swan
Dutch as an Influencer
The English language has much to thank Dutch for. Dutch settlers came to the American colonies during the 17th century and added a few words to the vocabulary. Words like Santa Claus, waffle, blink, cookie, bazooka, gin, and iceberg wouldn’t exist without it.
Learning Dutch is Easier for English Speakers
Given the influence Dutch has had on English, it makes sense that Dutch is easier for speakers to learn. This is in part because Dutch, German, and English have similar roots. It’s between English and German. It only has two definite articles, “de” and “het” to English’s one “the” and German’s “der”, “die”, “das”. But Dutch words are more difficult to pronounce. The way words are pronounced indicates to a native speaker whether they’re talking to a second-language speaker.
Dutch is a Melting Pot of Languages
Just as English owes a lot to Dutch for contributing to its vocabulary, Dutch owes the same to other languages. It picked up words like jus d’orange (orange juice) and pantalon from French, mazzel (lucky) and tof (cool) from Hebrew and others. Dutch also incorporates texting and social media slang from English as well as street slang from places like Morocco, the Antilles, and Suriname.