The Dutch term "voor" matches the English term "to, towards, until, like, before, toward, as"

other dutch words that include "voor" : english :
aanwijzend voornaamwoord demonstrative
achting hebben voor esteem
als voorwaarde stellen stipulate
bevoorraden provide
bevoorrecht privileged
bij voortduring constantly, continuously, continually
borg staan voor warrant, guarantee
daarvoor formerly, previously, ahead
de voorkeur geven aan prefer
gegoten voorwerp cast
houden voor believe, deem
ivoorkleurig ivory
ondervoorzitter vice-president
opkomen voor defend
propaganda maken voor publicize
uitmaken voor call
voor de middag a.m.
voor eeuwig forever
voor voldaan tekenen receipt
vooraan formerly, previously, ahead
voorafgaan precede
voorafgaand last, preliminary, prior, preparatory, former
vooral especially
voorbeeld example
voorbereiding preparation
voorbereidsel preparation
voorbericht foreword
voorbijgaand acute
voorbijganger passer-by
voorbode indication, portent, presage, sign, omen
voordeel benefit, advantage
voordragen declaim, recite
voorgaand former, previous, last, prior
voorgeschiedenis prehistory
voorgevel façade, facade
voorgeven pretend
voorgoed positively, definitely
voorgrond close-up, foreground
voorhebben wear, carry
voorhoofd forehead
vooringenomenheid prejudice
voorjaar springtime
voorkant frontage, front, battlefront
voorkomend friendly, affable, good-natured, kind
voorkomendheid kindness
voorleggen serve
voorletter initial
voorlopig provisional
voormalig ex
voornaam important, serious
voornaamste main, principal, predominant
vooroordeel prejudice
voorover foreward
voorpui facade, façade
voorrangs- privileged
voorrede prologue, foreword
voorrijden collide, run
voorschieten lend
voorschip prow
voorschoot apron
voorschrift regulation
voorslag suggestion
voorspelen play
voorspeler forward
voorspellen prophesy, foretell, forecast
voorspeller prophet
voorspelling prophecy, prognosis
voorspoed prosperity, success
voorspreken intercede
voorstad suburb
voorsteven prow
voort foreward
voortbrenging production
voorteken sign, presage, indication, omen, portent
voortgang hebben happen, grow
voortmaken rush, hurry
voorts furthermore
voortzetting continuation
vooruit foreward
vooruitgang progress
voorvader forefather, great-grandfather
voorvechter apostle, champion
voorvoegsel prefix
voorwaarde clause, stipulation, terms, condition
voorwenden pretend
voorwerp thing
voorwoord foreword
voorzaat forefather
voorzeggen forecast, foretell, prophesy
voorzegger prophet
voorzegging prophecy
voorzetsel preposition
voorzichtig cautious, gently, careful, carefully
voorzijde battlefront, frontage, front
voorzijn precede
voorzitten preside
voorzitter president, chairman
zich voordoen pose, attitudinize
zorgen voor nurse, attend
Dutch as an Influencer
The English language has much to thank Dutch for. Dutch settlers came to the American colonies during the 17th century and added a few words to the vocabulary. Words like Santa Claus, waffle, blink, cookie, bazooka, gin, and iceberg wouldn’t exist without it.
Learning Dutch is Easier for English Speakers
Given the influence Dutch has had on English, it makes sense that Dutch is easier for speakers to learn. This is in part because Dutch, German, and English have similar roots. It’s between English and German. It only has two definite articles, “de” and “het” to English’s one “the” and German’s “der”, “die”, “das”. But Dutch words are more difficult to pronounce. The way words are pronounced indicates to a native speaker whether they’re talking to a second-language speaker.
Dutch is a Melting Pot of Languages
Just as English owes a lot to Dutch for contributing to its vocabulary, Dutch owes the same to other languages. It picked up words like jus d’orange (orange juice) and pantalon from French, mazzel (lucky) and tof (cool) from Hebrew and others. Dutch also incorporates texting and social media slang from English as well as street slang from places like Morocco, the Antilles, and Suriname.