The Dutch term "uit het hoofd leren" matches the English term "memorize"

other dutch words that include "uit" : english :
aanfluiting mockery
aansluiten associate, pool
aansluiting junction, joining
achteruit backwards, aback
achteruitgaan recede
affuit gun-carriage, carriage
afsluiten terminate, obstruct, bar
afsluiting barrier, dam, fence
annuïteit instalment, repayment
beschuit bicuit
besluit decision
besluiteloos indecisive
besluiten decide, induce, infer
bestaan uit consist
biscuit biscuit
buit gain, booty, asset, accession
buit maken obtain, acquire, attain, get
buiten outside, villa, out
buiten- outer, peripheral, external
buiten adem breathless
buiten de waard rekenen miscalculate
buiten kennis unconscious
buitengewoon formidable, extraordinary, exceedingly
buitenkansje luck
buitenkant outskirts, periphery, exterior
buitenlander foreigner
buitenlands foreign, strange
buitennissig high-flown, extravagant
buitensporig inordinate, excessive, excessively, extravagant
buitenverblijf villa
buitenwaarts outward
Buitenzorg Bogor, Buitenzorg
buitmaken plunder, rob
buskruit gunpowder
circuit circuit
daarbuiten out
Duits German
Duitse Democratische Republiek GDR
Duitsgezind pro-German
Duitsland Germany
er uitzien look
eruit outward
fluit flute
fluiten whistle, hiss
fruiten fry
geruit chequered, checked
goeduitziend good-looking
grapefruit grapefruit
guitig jocular, playful
het uiterlijk hebben van look
in het buitenland abroad
injectiespuit syringe
insluiten stow, surround, imply
inspuiten inject
inspuiting injection
kluit chunk, clod, lump
kornuit pal, buddy, comrade, companion
kruit gunpowder
kuit spawn
luit lute
luitenant lieutenant
muiten revolt
muiter rebel, mutineer
muiterij rebellion, mutiny
naar buiten outward
naar buiten brengen bear, suffer
naar buiten roepen evoke
nauwsluitend tight
neiging tot uitstellen procrastination
olifantssnuit proboscis
omsluiten enclose
ontsluiten unlock
ontspruiten sprout
onuitsprekelijk inexpressibly
opsluiten imprison
platboomde schuit barge
quitte paid-up
ritssluiting zipper
ronduit frankly, openly
ruit rhombus, window-glass
ruiterij cavalry
schavuit crook, rogue
schuit boat
sluiten shut, close
sluitzegel sticker
snuit proboscis
snuiter chap, guy
spruiten bud
spruitjes Brussels-sprouts
spuit nozzle
spuiten squirt
spuitje injection
stuitend abhorrant, nauseous, disgusting
treksluiting zipper
tuit beak, bill
uit de mode old-fashioned
uit de weg gaan avoid, evade
uit elkaar houden differentiate
uit vrije wil voluntarily
uitademen exhale
uitbannen exile
uitbarsting explosion
uitbazuinen herald
uitbeelden represent, depict
uitbetalen pay
uitblussen extinguish
uitbotten bud
uitbouwen enlarge, augment
uitbouwing enlargement
uitbreiden enlarge, augment
uitbrengen utter
uitbuiten utilize, exploit
uitbundig enthusiastic, abundant
uitdagen challenge, defy
uitdampen evaporate
uitdelen deal, distribute
uitdenken invent
uitdoen extinguish
uitdrijven expel
uitdrukken express
uiteendrijven disperse
uiteenjagen disperse
uiteenlopen differ
uiteenlopend different
uiteenvallen collapse
uiteenzetten explain
uiteinde end, ending
uiteindelijk final
uiteraard naturally
uiterlijk outer, out, external
uiterst enormously, extreme
uiterste deel end
uiterste wil testament, will
uitgaaf expenses, edition
uitgaan expire
uitgang ending, exit
uitgave edition
uitgebreid ample, extensive, bulky, comprehensively
uitgelezen elected
uitgeput exhausted
uitgesloten impossible
uitgesproken distinct
uitgeven issue, publish
uitgeverij publisher
uitgewekene refugee
uitglijden skid, slip
uithakken sculpture, carve
uithangbord shield, sign-board
uitheems foreign, exotic
uitholling cavity
uithouwen sculpture, carve
uitkammen comb, rake
uitkiezen elect, choose
uitkijken naar seek
uitkomen sprout
uitladen unload
uitlaten overlook, release
uitleggen clarify, lengthen, interpret
uitlegging interpretation
uitlenen lend
uitlezen elect, choose
uitlisten list
uitloven propose, promise
uitluchten ventilate
uitmaken decide, constitute
uitmaken voor call
uitmelken utilize, exploit
uitnodigen invite
uitnodiging invitation
uitpakken unpack
uitreiken procure
uitreiking distribution
uitroeien exterminate
uitroepen despairingly
uitrollen unroll
uitrusten equip
uitrusting equipment
uitschakelen eliminate
uitscheiden secrete
uitschrijven write, convoke, organize, launch
uitsluiten exclude
uitsluitend exclusively, exclusive
uitspanning tavern
uitspatting debauchery, dissipation
uitspelen throw
uitspraak statement, pronunciation, decision, verdict
uitspreken pronounce
uitspuiten squirt
uitstapje excursion, outing
uitstekend eminent
uitstellen postpone, procrastinate
uitstippelen sketch
uitstralen emit, radiate
uitstrooien disseminate
uittarten defy, challenge
uittocht departure
uittreden quit
uittrekken emigrate, earmark, ordain, destine
uitvaardigen promulgate, proclaim
uitvallen renounce, malfunction
uitvegen delete
uitverkocht exhausted
uitverkoren favourite, favorite
uitvinder inventor
uitvinding invention
uitvoeren introduce, equip, export, play
uitvoering version
uitwasemen fume
uitwassen wash
uitweg exit
uitwendig outer, external
uitwijken emigrate
uitwissen delete, obliterate
uitwrijven rub
uitzaaien sow, disseminate
uitzenden broadcast
uitzetting expansion
uitzicht view
uitzien naar seek
uitzonderen except
uitzondering exception
uitzonderlijk exceptional
van buiten leren memorize
vensterruit pane
verspuiten gush, spurt
viskuit spawn
vooruit foreward
vooruitgang progress
zich aaneensluiten associate, pool
zich aansluiten join
zolderschuit barge
Dutch as an Influencer
The English language has much to thank Dutch for. Dutch settlers came to the American colonies during the 17th century and added a few words to the vocabulary. Words like Santa Claus, waffle, blink, cookie, bazooka, gin, and iceberg wouldn’t exist without it.
Learning Dutch is Easier for English Speakers
Given the influence Dutch has had on English, it makes sense that Dutch is easier for speakers to learn. This is in part because Dutch, German, and English have similar roots. It’s between English and German. It only has two definite articles, “de” and “het” to English’s one “the” and German’s “der”, “die”, “das”. But Dutch words are more difficult to pronounce. The way words are pronounced indicates to a native speaker whether they’re talking to a second-language speaker.
Dutch is a Melting Pot of Languages
Just as English owes a lot to Dutch for contributing to its vocabulary, Dutch owes the same to other languages. It picked up words like jus d’orange (orange juice) and pantalon from French, mazzel (lucky) and tof (cool) from Hebrew and others. Dutch also incorporates texting and social media slang from English as well as street slang from places like Morocco, the Antilles, and Suriname.